De mol, algemene informatie.

ALGEMENE INFORMATIE



Een mol heeft een donkergrijze pels die bijna zwart lijkt. De vacht is zo dicht dat zand noch water erin kan doordringen. Het lichaam is cilindrisch en heeft geen duidelijke nek.

De voorpoten staan wijd open en de palmen (handen) wijzen altijd naar buiten. Er bevinden zich zeer sterke nagels aan voorste ledematen.

De achterpoten zijn beduidend zwakker. De mol heeft een puntig snuitje en hele kleine oogjes die gewoonlijk verborgen zijn achter rechtopstaand haar. De mol heeft geen uitwendige oorschelp.


Het gemiddelde mannetje wordt ongeveer 140 mm groot. Het vrouwtje wordt iets kleiner. 

Het vrouwtje laat het mannetje alleen toe in haar gangenstelsel tijdens de paartijd en de periode dat de jonge mollen opgroeien. De paartijd is eind maart, begin april en de draagtijd is ca. 4 weken. De nestgrootte ligt tussen de 2 tot5 jonge molletjes met een gemiddelde van 4 jonge mollen per worp. Mollen hebben meestal één nest per jaar en heel soms een tweede. De jongen worden blind en naakt geboren, met een beboorte gewicht van 3 1/2 gram. Op een leeftijd van ongeveer 5 weken verlaten de jongen het nest. Wanneer de jonge mollen het gangenstelsel verlaten, meestal zo rond juli/augustus, leggen ze aanzienlijke afstanden over land af, zwemmen brede sloten, zelfs meren over en steken autowegen over. Bijna altijd worden ze door de ouders gedwongen om het stelsel te verlaten, desnoods hardhandig. Mollen worden gemiddeld drie jaar oud.

Een mol controleert zijn gangen stelsel ongeveer 3 maal per etmaal, 4 tot 5 uur actief en 3 tot 4 uur rust (slapen) het gehele etmaal door. De gangen die de mol graaft moet u zien als een groot visnet. In de gangen komen namelijk per ongeluk wormen en andere insecten terecht, deze blijven hier altijd enige uren tot dagen in rond kruipen. De mol vindt deze op zijn controle. De insecten die hij eetbaar vind eet hij normaal direct op en de wormen die hij overhoud bijt hij de beide kopeinden af en neemt ze mee om ze in zijn voorraadkamer te bewaren.


De voorraad kamer grenst altijd direct aan zijn Slaapruimte (nest) De wormen die beide einden missen kunnen namelijk een lange tijd niet kruipen en vormen met zijn allen een grote bal. Mollen houden geen winterslaap; in de koude tijd worden de jachtvelden dieper in de grond opgezocht. Hij maakt dan extra lengte gangen om daar wormen te vangen die voor de eventuele vorst dieper in de grond zijn gegaan. Dit verklaart ook de extra hopen in de herfst en winter.

Elke mol is eigenaar van zijn of haar eigen gangenstelsel (mannetje en vrouwtje). Bij beide geslachten zijn er vertakkingen die in elkaar over lopen. In het graafseizoen worden de gangen met 10-20 meter per dag uitgebreid. De mannetjes maken vooral in het voorjaar hoofdzakelijk lange en rechte gangen. In de tijd van voortplanting en het groot brengen van de jongen worden beide gangenstelsels samen getrokken. In de winter leeft de mol alleen en in zijn eigen gangenstelsel. Diepe gangen (30 – 60cm) worden aangegeven door molshopen; ondiepe gangen zijn te zien als ribbels die aan de oppervlakte zichtbaar zijn. Voor het graven worden de voorpoten benut, waarbij de handen om beurten worden gebruikt. Ook wordt de aarde met deze handen naar boven gedrukt. Een mol beweegt zich voort door zich met de voorpoten zijwaarts af te zetten. De mol beweegt zich bovengronds voort met een snelheid van 4 tot 5 km per uur. In hun eigen vertrouwde gangen bedraagt de voortbewegingssnelheid 6 tot 7 km per uur. Als een mol het water in moet, dan blijkt dat hij heel goed kan zwemmen.


Het voedsel van een mol bestaat uit: regenwormen, emelten, ritnaalden, slakken, kevers, jonge muizen, kikkers, enz. Zijn hoofdvoedsel bestaat uit regenwormen. Als er voldoende wormen zijn heeft een mol weinig behoefte aan water. Regelmatig voedsel toevoer is van belang omdat mollen gedurende het gehele jaar dezelfde dagelijkse portie voedsel nodig hebben. Een enkele mol eet per jaar 18-36 kilo voedsel. Hij sterft van de honger indien hij enkele dagen zonder voedsel is. Daarom legt een mol voorraden aan als de regenwormen talrijk zijn. Dit doet hij door de worm van beide uiteinden een klein stukje af te bijten en de rest op te slaan. Deze wormen blijven dan in een kluitje in de voorraadkamer in leven. De natuurlijke vijanden van de mol zijn: Uilen, de rat, de hermelijn, de wezel, de vos, de das, de reiger en niet te vergeten de mens. De vraag is of mollen nuttig of schadelijk zijn voor de landbouw. Enerzijds luchten en draineren ze de grond met hun gangen, eten emelten en ritnaalden, maar anderzijds eten ze ook regenwormen die de structuur van de bodem verbeteren. Boeren vinden mollen vooral lastig omdat de molshopen in het kuilvoer terecht kan komen, wat dan zeer schadelijk voor de koeien kan zijn.